(Dit is een vervolg op de Bank (10))
“Ik vertrouw je niet.”
Ze keek naar de leren bank, vol kreukels en groeven. Er lag een kanariegeel kussentje op.
Antal had een diepe frons in zijn wenkbrauwen: “Waarom vertrouw je me niet?”
“Omdat… Nou…”, ze draaide met haar duim haar ring rond. “…Ben je een mystery-client?”
Hij staarde haar aan: “Een wat? Hoezo? Waarom zou ik in godsnaam een mystery-client zijn?”
Zijn handpalmen openden zich: “Wat ís dit? Ik ben een IT-consultant. Hoe kom je d’r bij? Zeggen ze dat?”
Ze keek naar het gehaakte kussentje: “Ik dacht het. …omdat de bank…. omdat… je deed vrijdag zo aardig.” Hij staarde alleen maar. “Antal, ik wilde het gewoon weten.”
Ze pakte haar tas van de grond, “Nou, ik weet het dus nu.” Ze liep naar de deur, voor hem langs, “sorry!”, de kamer uit. Ze stootte haar teen, verbeet zich en liep zonder strompelen de gang door, het huis uit.
Het was fris buiten. De straat was leeg. Ze was blij om haar eigen fiets te zien. Het fietssleuteltje was, zoals meestal, uit het binnenvakje geglipt en onderin haar tas beland. Het duurde minuten voordat ze het eruit had gegrabbeld. Ze probeerde niet te denken aan de IT’er die bij zijn moeder woonde. Of aan het personeelsdossier van de wantrouwige Dagmar van Dijk waarin een succesvolle poging tot laster bijgeschreven zou worden. Ze zou haar baan kwijtraken, de huur niet meer kunnen betalen, haar ouders zouden haar ook niet meer vertrouwen; zo raakte je dus van het goede pad. Gelukkig had ze thuis nog een reep Tony’s.
Haar kleine teen zeurde, en er zat ook nog iets in haar oog. Ze opende het slot en deed de schouderband van haar tas schuin om.
Iemand riep: “Dagmar! Dagmar! Mijn moeder had al thee gezet.”
—
Een minuut later gleed haar fietssleuteltje weer in het binnenvakje.
Zes minuten later stond ze in een keuken met gehaakte pannenlappen en smeerde roomboter op twee plakken ontbijtkoek die Antal haar aanreikte.
Bij het binnen gaan van de kamer stootte ze opnieuw haar teen.
Weer tien minuten later zat ze naast het gehaakte kussentje, op het puntje van de bank. Antal stond voorovergebogen voor haar. Dagmar kon hem niet goed zien; ze had haar ogen zo ver mogelijk naar het plafond gedraaid. Hij raakte met zijn hand haar gezicht aan. Zijn adem was warm en rook naar thee. “Dagmar, nog iets verder naar boven graag…”. Haar oogspieren trokken rimpels in haar voorhoofd. Was dit aantrekkelijk? Twee neuskanalen voor Antal om zich in te verliezen. “Ja, zo…”. Zijn arm tegen haar arm, haar huid begon te tintelen; zijn been tegen haar been, het tintelde nu ook aan de andere kant van haar huid; zijn voet tegen haar voet, dit tintelde iets anders.
“Dagmar, ik zie ‘m.” Antal zette zijn voet verder naar voren. Zijn hak stond nu op haar kleine teen. De verkeerde. “Nee, Dagmar..e-ven..niet knip-pe-ren nu…”. Hij schoof een stukje tissue in de buitenhoek van haar onderste ooglid. Zeventig kilo Antal op haar distale voetwortelbeentjes. Rode, tranende ogen en bulletjes in haar neusgaten. Een unieke verleidingspoging. Nooit eerder een vriendin over gehoord. “Antal?” Hij hief zijn hoofd niet op: “Nog even Dagmar.” Daarna wreef hij langzaam met het puntje papier door de bocht van haar ooglid: “Hebbes.” Hij stapte naar achteren, rechtte zijn rug, keek haar triomfantelijk aan, fronste, keek naar het papiertje, tilde de wimper op, mompelde: “Heftig haartje”, keek Dagmar weer aan, en vroeg: “Heb je dit eigenlijk vaker?”
3515 karakters = ca. 13,22 m
Copyright © 2014 · Honderd Meter
Pingback: de Bank (10) | Honderd meter